Over de toeschouwer in gesprekken
Voor het eerst in al die tijd ben ik met iemand in gesprek die zich niet wil laten vaccineren. Ik doe moeite om niet in discussie te raken.
Die gespreksvorm is weinig behulpzaam.
Dat heb ik nou wel geleerd.
Ik zeg dus maar niks.
Het effect daarvan is enorm.
Haar stem wordt luider en hoger. De woorden worden groter. En zo zijn we in een paar minuten tijd van het zachte: ‘Ik ben echt een beetje verbaasd over waar we nou met die QR-codes naartoe gaan’ bij ‘En dus word ik gewoon gediscrimineerd en he-le-maal buitengesloten in – mijn - ei-gen - land!!’.
Wonderlijk toch, hoe makkelijk ik zelf in de valkuilen trap, waar mijn coachwerk over gaat.
Ze voelt zich niet gezien en gehoord.
Dat klopt ook.
Ik ben uitgestapt.
De toeschouwer. Dat is een interessante rol in de relaties tussen mensen. Je doet alsof je er bent, soms zelfs in de rol van de wijze, de rustige, die zich niet op de kast laat jagen, maar je bent in feite weggegaan.
In teamcoaching kom ik toeschouwers dagelijks tegen.
Soms zie je ze al een poosje naar buiten kijken.
Vaak vraag ik dan hoe het op dit moment eigenlijk met ze gaat, nu er in de groep eindelijk problemen worden uitgepraat
Af en toe reageren ze dan heel luchtig:
‘Nee, prima joh. Ja, het gaat niet over mij hè, ik heb er ook helemaal geen last van.’
Niet alleen uit de groep gestapt.
“Everyone has his own specific vocation or mission in life; everyone must carry out a concrete assignment that demands fulfillment. Therein he cannot be replaced, nor can his life be repeated. Thus, everyone's task is unique as is his specific opportunity to implement it.”1 zegt Victor Frankl in zijn prachtige boek ‘Man’s search for meaning’. Zo is dat.
Sommige mensen zitten van het begin af aan op hun plek. Zoals mijn man, de
dirigent. Vanaf zijn 20e volkomen in dharma zodra hij een koor en orkest hoort
klinken.
Anderen maken omzwervingen als Odysseus.
Ze zoeken langer naar wie ze zijn bijvoorbeeld door verwachtingen van hun
omgeving. Dat je jurist wordt omdat je ouders dat een verstandige keuze vinden,
terwijl je zelf architect had willen worden.
Raak je later in een burn-out, omdat zo’n baan je veel meer kost dan hij oplevert.
Een mens heeft zichzelf te zijn. En op weg te gaan naar Ithaka.
Hoe kunnen we onze kinderen daarbij helpen? Welk verkeersbord? Welke
richtingaanwijzer? Welke routebeschrijving kan hen van dienst zijn?
Toen mijn zoon 19 was, vertrok hij naar Zuid-Amerika. Geen plan, geen ticket terug.
We skypten. ‘Mam, weet je wat ik hier doe? Hier zijn geen verwachtingen. Niet van
de school, niet van de maatschappij, niet van mijn vrienden, niet van papa, niet van
jou. Ik word ‘s ochtends wakker en ik ga iets doen. Krijg ik er géén energie van, dan
houd ik ermee op. Word ik er blij van, dan is het goed. Raak ik helemaal van de
wereld, dan weet ik dat ik het ben. Dan moet ik die kant op.’
Misschien was het hoogmoed, maar even dacht ik zeker te weten dat ik in ieder
geval geslaagd was in mijn missie als moeder.
Als je in de ‘flow’2 raakt, dan ben je extreem geconcentreerd. Je vergeet je
omgeving. Je vergeet de tijd. Buiten tijd en plaats. Je voelt je uitgedaagd én je kunt
het aan. Na afloop voel je je voldaan, gelukkig zelfs, in ieder geval boordevol
energie. Kijk, dan ben je dus op de goede weg.
Zullen we daar in het onderwijs eens serieus mee aan de slag gaan? Dat we kijken
naar onze kinderen, zodat we het zien als ze het naar hun zin hebben, of wanneer ze
zich te pletter vervelen.
Zullen we ze vragen om op zoek te gaan naar hun eigen interesse en energiebron?
En dat ze daar gewoon in mogen rond speeltuinen? In onderwijstijd. Word je blij,
dan is het goed. Krijg je energie, dan klopt het. Word het minder, dan mag je je een
afslag nemen. En dan maken ze een routeplanner voor zichzelf. Staan ze straks met
een diploma te wapperen en voeren hun hoogstpersoonlijke Tomtom in: ‘ik bevind
mij hier’ en ‘dit is mijn bestemming’.
Ik hoor u al. Ja, dat is natuurlijk wel wat veel gevraagd, zo aan het einde van je
tienerjaren. Geeft niks toch? Alleen het idee al, dat ze een beetje beter zouden
weten wie ze zijn en wat ze belangrijk vinden, doet mij denken aan Ithaka.
Ik word er blij van.
Iets met mijn bestemming waarschijnlijk.
1 Viktor E. Frankl, Man's Search for Meaning
2 zie het onderzoek van de Amerikaans/Hongaarse psycholoog Mihaly Csikszentmihaly
Soms droom ik dat mijn werkgever vindt dat ik op cursus moet: nascholingsplicht. Daar komt een docent het lokaal binnen met een grote stapel Autovisie jaarboeken en steekt enthousiast van wal: ‘Dit is heel erg belangrijk voor de rest van je carrière. Misschien snap je niet waarom, maar ooit zul je dat gaan begrijpen. Misschien heb jij he-le-maal niets met auto’s, maar in je werk zul je ook wel eens iets moeten wat je niet wilt.
Ik heb een powerpoint gemaakt met de belangrijkste informatie, die zal ik met je doornemen. Daarna hebben we opdrachten die we volgens de studieplanner gaan maken. Daar staan ook jouw leerdoelen in (!). Over 4 weken hebben we een toets, dan moet je de gegevens van de eerste 50 bladzijden kennen, maar je hoeft niet ongerust te zijn, want voor die tijd geef ik nog wel wat s.o.’tjes.’ Hij is niet van gisteren, deze aardige man, dus we kijken filmpjes van motorblokken die uit elkaar worden gehaald en er is een groepsproject waarbij we een presentatie mogen houden over een vrij onderwerp (‘als het maar met auto’s te maken heeft.’). Er is zelfs een practicum, met een naar olie ruikend motorblok en gereedschap. Een nachtmerrie. Misschien bent u dol op auto’s. Dat kan de beste overkomen. Vult u dan even een ander onderwerp in en wanhoop met mij mee. Ik kan helemaal nergens in mij een plek vinden waar ik interesse heb liggen voor auto’s of techniek. Nergens. En – alsof de duvel ermee speelt – ontbreekt het mij aan enige vorm van technische handigheid. Nee, dat is natuurlijk geen toeval. Tot nu toe is het een kwestie van doorzettingsvermogen en gehoorzaamheid. Inderdaad kwaliteiten die hoge ogen gooien in ons onderwijs. Maar het ergste moet nog komen. Deze vriendelijke man komt naast het bankje staan, waar ik overheen hang. Of hij spreekt me aan, als ik tijdens de power point naar het jonge groen van de bomen kijk. (Hoor ik daar een merel zingen?). En tenslotte bespreekt hij in een vergadering mijn ‘gebrek aan motivatie’. De studiebegeleider zal daar met mij over praten. En met mijn werkgever. Laten we onze kinderen leren, dat ze onverbloemd zichzelf mogen zijn. Raak je in de flow van stukjes schrijven over onderwijs? Fijn! Word je dolgelukkig van onder een auto liggen? Mooi. Is er onderwerp dat je geen ene mallemoer interesseert? Prima. Zo lang wij voor jou willen bepalen wat je moet leren, mag je gerust ongemotiveerd zijn. En laten we hun tenslotte uitleggen dat ze nu eenmaal allemaal Nederlandse grammatica moeten leren én het periodiek systeem omdat… ja, waarom eigenlijk?
Vandaag is het Aswoensdag. Begin van de vasten. Vanaf nu eet ik drie eenvoudige maaltijden per dag, drink ik water of thee. Veertig dagen tot Pasen. Wie de dagen zou tellen, zou zien dat we dan niet uitkomen, maar op zondag – een feestdag tenslotte – wordt er niet gevast.
Het is denk ik een jaar of zeven geleden dat ik nieuwsgierig werd. Eerst alleen met het hoofd: lezen over de Stoïcijnen, Jezus, de Boeddha of Ghandi, over het reinigen van lichaam en ziel binnen het Taoïsme of Hindoeïsme, of over ‘op gezette tijden niet eten’ als manier om af te vallen. Dichter bij huis zocht ik ervaringen met vasten: bij katholieke familieleden van manlief of in gesprekken met een Marokkaanse vriendin. Mooi om te zien dat ook hierin mensen en religies meer op elkaar lijken dan dat ze verschillen. Verbonden in onze zoektocht naar liefde en wijsheid.
Met kennis alleen weet je echter nog niet zo veel. En dus begon ik aan mijn eerste vastentijd. Sindsdien valt er jaarlijks iets anders te leren. Van tevoren weet je nooit wat het zal zijn. Het kan een lichamelijke les zijn. De eerste weken had ik de hele dag trek, omdat mijn lichaam gewend was aan tussendoortjes. Alle veertig dagen werd ik kraakhelder wakker omdat ik niet meedeed aan ‘goed, nog één slaapmutsje dan.’ Dan dringt zich toch de vraag op: zorg ik eigenlijk wel zo goed voor mijn lichaam als ik denk?
Het kan een geestelijk inzicht worden. Soms houd ik het een keer niet vol. Een rotdag met chocola bij de thee. Het circus van verwijten en gemopper dat dan in mijn hoofd losbarst… Is dat eigenlijk fijn, die hoge lat met die strenge leermeester?
Ik ben benieuwd wat de vasten me dit jaar zal brengen. Misschien iets op het gebied van de andere traditionele pijlers? Bidden en mediteren? Aalmoezen schenken en onze welvaart anders verdelen, zeker nu?
Jaarlijks keert in ieder geval deze paradox terug: de matigheid toont de overvloed. In ‘armoede’ wordt rijkdom zichtbaar. Die ene kop koffie die we in de vasten op zondagmorgen drinken, ervaren we als een enorm feest. Elke slok een bewust genoten cadeautje. Eigenlijk veel fijner dan die dagelijkse bakken onopgemerkte troost.
Zou dat mechanisme niet op veel meer gebieden gelden?
Column uit OMG Magazine
Toen ik studeerde en regelmatig met een gebroken hart bij een vriend op de bank plofte, zong hij altijd schmierend: ‘De liefde, de lie-ie-iefde, de bron van het geluk’. Vrolijke ironie om mijn tranen te relativeren. Later leerde ik dat het wáár was.
Dat leren ging uiteraard met vallen en opstaan. Veel vallen vooral. We zouden mijn
fundament in de liefde nu een leerachterstand noemen. Of een voorbeeld van
kansenongelijkheid. Hoe dan ook: het bleek bovenaan mijn persoonlijk
ontwikkelingsplan te staan (al begreep ik dat pas veel later) en nascholing volgde.
Een managementcursus rond Covey’s: ‘Wat zou je willen horen als je aanwezig kon
zijn bij je eigen begrafenis?’. We spraken over wat er toe doet en – geheel volgens
verwachting – had niemand het over zijn diploma, baan of bankrekening.
Wel over de liefde.
“Ik versta onder liefde: die duizenden nunuances van vriendelijkheid en vriendschap,
van hartstocht en hoofsheid, van tact en geduld, van bedachtzame eerbied en
mededogen, van lange trouw en spontaniteit, waarmee mensen elkaar bejegenen.
Ik versta onder liefde ook: de denkkracht en de intuïtiekracht, de wijsheid en de
wetenschap, en alle fantasie en volharding en optimisme waarmee de aarde wordt
opgebouwd, steeds opnieuw, tegen alle afbraak in.
Alles wat ten goede is, alles wat zingt en in vervoering brengt, alles wat troost en tot
bezinning leidt en alles wat bijdraagt tot iets meer recht en vrede voor zoveel
mogelijk mensen, noem ik liefde.
Er is in onze samenleving behoefte aan plaatsen waar die ‘liefde’ wordt geleerd en
aangemoedigd.” 1 zegt Huub Oosterhuis.
Laten we er een eenvoudig syllogisme van maken:
Als we ‘niet leren voor de school, maar voor het leven’2, en als de liefde daarin het belangrijkste is,
dan is de school een plaats om de liefde te leren.
De zelfstandige gymnasia ontwikkelden samen het HPG, het Honours Programma
Gymnasia. In klas 4, 5 en 6 werken leerlingen een dag per week aan hun eigen
project. Ze schrijven muziek en richten een orkest op, komen met de maquette en
technische onderbouwing van een nieuwe brug, openen een uitzendbedrijf voor
scholieren, organiseren een actie voor een scholenproject in Azië. Alles mag. Ze
doen kennis op, ontwikkelen competenties, ze leren doorzetten.
Ze weten hun docenten naast zich als gids. ‘Wat is het precies dat jij zo leuk vindt
aan sterrenkunde? Hoe wil je hiermee verder gaan? Aan wie ga je hulp vragen?
Welke kwaliteit zie je jezelf inzetten?’
En als ze examen doen in Utrecht, bij docenten van andere gymnasia, dan houden
ze een presentatie. Vol bravoure vertellen ze: ‘Dit is wat mij boeit, hieraan wil ik
bijdragen en deze eigenschappen en talenten heb ik om dat te doen.’ Dan stralen
wij met hen mee.
Of ze zijn verlegen en sluiten vol ongeloof hun praatje af: ‘Dit eh …ben ik, denk
ik….’ Dan staan de tranen in mijn ogen.
Dat noem ik onderwijs in liefde.
En dat zou het voor alle kinderen beschikbaar moeten zijn.
1 Huub Oosterhuis: Ik versta onder liefde.
2 Het Latijnse spreekwoord luidt: ‘Non scholae, sed vitae discimus’. We leren niet voor
de school, maar voor het leven.
Eerst leek het nog op een onderwijspauze, zeker voor de leerlingen. Niet naar school, geen lessen, geen toetsweek. Nog net geen vakantie, maar wel het grote ideaal van mijn dochter: ‘Als docent X nou eens op zou houden met oeverloos praten, dan kon ik gewoon aan het werk.’
Voor docenten was het anders. Zij werden op maandagmorgen op school verwacht
voor de workshop van hun collega over Teams of Zoom. En ze volgden daarna de
steilie leercurve ‘digitale geletterdheid’ en ‘onderwijs op afstand’.
Maar ik vermoed dat velen met mij dachten: ‘Tja, we doen het voor een week of
drie. Dan zien we daarna wel weer verder.’
Dat pakt anders uit. Het kan nog wel eens weken gaan duren. Maanden misschien.
En dat roept veel vragen op over evenveel onderwerpen. Eén daarvan is: we kunnen
op deze manier niet precies hetzelfde doen als wat we gewend waren. Hoe lossen
we dat op?
Stel je voor dat we nu de wens om vanaf vandaag veel meer ontwikkelingsgericht
dan curriculumgericht te gaan werken nog even parkeren en we gaan er voor dit
moment vanuit dat we een beetje binnen de lijntjes blijven kleuren.
Dan vraag ik me af: wat hebben onze leerlingen nou écht nodig aan kennis en
kunde? Of korter: wat is de kern van de zaak? En welke criteria gebruik ik om tot een
antwoord te komen?
Ik ga er eens naar kijken met de bril op van de docente Nederlands die ik ooit was
en ik zoek naar richtlijnen.
Ik kan mijn lessen rechtvaardigen door hun nut voor de kerndoelen en het
examenreglement, voor de vervolgopleiding, de bruikbaarheid in het (economisch)
maatschappelijk leven.
Als ik me niet vergis, zijn dit vaak de (verzwegen) argumenten op basis waarvan we
onderwijzen.
Wist u dat in de kerndoelen van de onderbouw alleen het grammaticale onderwerp,
het werkwoordelijk gezegde en ‘delen van dat gezegde’ genoemd worden? De rest
is dus niet verplicht.
Of dat in de stofomschrijving van het schoolexamen staat: ‘de kandidaat kan een
overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis’? In principe zou
dat ook op een aantal A-4tjes kunnen.
Ik hoor u protesteren.
Begrijp ik.
En toch vind ik het een mooi gedachte-experiment.
Als we kijken naar wat werkelijk moet, voor de wet of voor het nut, dan blijkt ‘de
kern van de zaak’ heel beperkt.
En dan kunnen we twee dingen constateren:
De Onderwijsraad adviseert onder andere om bijvoorbeeld lesdagen volgend jaar te
verlengen om alle achterstanden weg te werken. Ik zou zeggen: laten we een beetje
ontspannen. De wereld vergaat niet als we ons dit jaar wat meer beperken tot de
kern van de zaak.
Nog veel interessanter: er valt dus veel te kiezen binnen ons curriculum. Kiezen we
dan voor wat de methode doet? Kiezen we voor de bevlogenheid van de docent?
Voor de interesses van de leerlingen?
Wat gaan we – ook na corona - doen met de enorme ruimte die we blijken te
hebben?
De medewerkers van de SHZG (de koepel van zelfstandige gymnasia) bellen de rectoren met de vraag: ‘Waar ben je het meest trots op in tijden van corona?’
Er komen prachtige voorbeelden langs, die we met elkaar kunnen delen ter
inspiratie. Over leerlingen die hun eigen digitale groepen opzetten om samen te
kunnen leren. Over verlegen ICT-docenten, die nu de informele leiders van het team
worden. Over de vlog van de kantinemedewerkster met het recept van de broodjes
hete kip, die een column in de Volkskrant haalt.
Altijd roept die uitnodiging om ‘trots te zijn’ weer terughoudendheid en
bescheidenheid op. Of een snelle kentering van het gesprek naar de problemen die
nodig opgelost moeten worden. Zo zit ons brein nu eenmaal in elkaar. Angst is een
belangrijke drijfveer. Bovendien zijn we – met calvinisme in de genen - op onze hoede voor de komst van Narcissus. Stel je voor dat wij verliefd worden op ons
eigen spiegelbeeld. Of dat we de mooie voorbeelden slechts zien als gelegenheid
om ‘te shinen’ op social media. Daar wonen trots, ijdelheid en hoogmoed soms
inderdaad dicht bij elkaar.
Toch zullen we binnen de gymnasia niet snel vragen: ‘Waar loop je tegenaan?’ Als
we daarover doorpraten weten we na een kwartier precies wat moeilijk is, wat niet
lukt en wat we (nog) niet kunnen. Een nogal deprimerend tijdverdrijf.
Maar wie doorvraagt en onderzoekt waar hij trots op is en waarom, krijgt antwoord
op twee belangrijke vragen: ‘Wat vind je belangrijk?’ en ‘Waar ben je blijkbaar goed
in?’
En of het nou een heel team is, een docent of een leerling: in alle gevallen vind je
hier een belangrijke sleutel tot ontwikkeling. Wat je belangrijk vindt, vormt je
drijfveer, je intrinsieke motivatie. U weet wel: dat waar we in het onderwijs zo naar
op zoek zijn.
En waar je goed in bent, geeft zicht op je kwaliteiten, die je vaker kunt inzetten en verder kunt ontwikkelen.
Op het bureau SHZG zijn we vooral trots op de enorme energie en creativiteit die
loskomen in de scholen. Nu er geen centraal examen is, ons gebruikelijk toetscircus
niet door kan gaan en we de overgangsnormen op een heel andere manier moeten
bekijken, nu ontstaat er ruimte én urgentie om vastgeroeste patronen eindelijk los te
laten.
Stel je voor dat we die ruimte behouden en ons straks verder ontwikkelen vanuit wat
we werkelijk belangrijk vinden en waar we goed in zijn…
Eindelijk zien we het dan nu glashelder: het ene kind is het andere niet en het ene gezin is het andere niet. En zo vissen nu duizenden kinderen achter het net. Geen rustige werkplek, geen eigen computer, geen vader of moeder als thuisdocent, soms Nederlands zelfs niet als moedertaal. Het monster van de kansenongelijkheid toont zijn vele koppen dezer dagen. Het was er natuurlijk altijd al.
Het ene kind gaat na zijn diploma op wereldreis voor een steile leercurve. Het andere kan geen stageplek vinden in verband met zijn Marokkaanse achternaam.
En dan is het de bedoeling dat het onderwijs deze sociaal-economische
discrepantie en zelfs dit discrimerende gedrag corrigeert.
Het lijkt mij dat wij daar als maatschappij heel wat knoppen hebben om zelf aan te
draaien, maar niettemin draagt het onderwijs een enorme verantwoordelijkheid.
Ook voor de kansen die kinderen krijgen.
De vraag is: kans waarop? Traditiegetrouw zou je denken: op een diploma, een
goede vervolgopleiding, een goede baan. Zelf zou ik denk: op een liefdevol en
vervullend leven, wat niet per se hetzelfde is als bovenstaande.
Wie een definitie zoekt van kansengelijkheid, vindt deze:
Het beginsel dat iedereen met dezelfde talenten evenveel kans zou moeten kunnen
maken op ontwikkeling hiervan onafhankelijk van sexe, maatschappelijke status etc. 1
Nu kijk ik toch een ander monster in de ogen: ‘met dezelfde talenten’?
Laten we beginnen bij het begin.
Wat is dat eigenlijk: talent? Bekijken we dat vanuit de theorie van de
kernkwaliteiten? Dus dat je zorgzaam bent, vriendelijk, rustig, loyaal, geduldig of
enthousiast. Of met de theorie van Luk Dewulf 2? Dan ben je misschien van nature
‘de bezige bij’, die altijd actief is en energie krijgt van nuttige en zinvolle activiteiten.
Of je bent een ‘groepsdier’, die tot bloei komt door bij een club, groep of
gemeenschap te horen. Of een combinatie van die twee.
De theorie maakt eigenlijk niet uit. Laten we zeggen: talenten zijn eigenschappen
die je van nature hebt en die je kunt ontwikkelen.
Hoe verhoudt de ontwikkeling van dit talent zich tot wat wij in het onderwijs doen?
Wij bieden kennis X en vaardigheden Y aan en willen dat jij die tot je gaat nemen.
Bij voorkeur op onze manier. Een hoepeltje om doorheen te springen.
Misschien heb je het talent van de rustige, gehoorzame, kennisspons met een grote
natuurlijke interesse voor talen, of voor het ontrafelen van complexe vraagstukken.
Dat kan! Dan heb je mazzel.
Misschien ben jij degene die van nature beweeglijk en actief is, die eigenzinnig is en
creatief denkt, geinteresseerd is in psychologie en die – ook met een IQ van 120 -
vooral graag dingen met zijn eigen handen maakt.
Dan hebben wij huiswerkklassen, examentrainingen, steunprogramma’s en
hulptroepen.
Hou me ten goede: ik ben niet tegen opleidingen, niet tegen kennis en
vaardigheden, ik ben een groot liefhebber van onderwijs. Maar als kansengelijkheid
gaat over het ontwikkelen van je talent, dan denk ik dat wij nog eens met zijn allen
naar dat hoepeltje moeten kijken.
1 www.encyclo.nl
2 Luk Dewulf: ‘Ik kies voor mijn talent’
Meer dan 30 jaar werk ik inmiddels in het onderwijs als docent, schoolleider, directeur van de SHZG. En ik ben een echte vernieuwer. Ik schreef en organiseerde klassenprojecten, studiedagen, conferenties. Altijd vanuit de diepe wens om te zoeken naar wat werkelijk belangrijk is voor leerlingen en hoe we daar het beste aan kunnen werken.
30 jaar, gemiddeld meer dan 40 uur per week. Laten we zeggen: zo’n 50.000 uren.
Natuurlijk bereikte ik zo hier en daar wel eens wat. Gelukkig maar. Maar mijn 50.000
uur zijn niets in vergelijking met wat Corona nu vermag. Drie weken en we leren
meer dan in 30 jaar.
In die 50.000 uur waren we vaak in discussie. Aan het overtuigen. Aan het
bedenken. Plannen aan het schrijven. Beleid aan het uitzetten. Maar het leek
moeilijk werkelijk iets te veranderen.
Als ik kijk naar het onderwijs dat mijn moeder van 75 heeft genoten en dat mijn
dochter van 18 net heeft afgerond, dan hebben we veel bereikt én dan is dat
onderwijs in de kern van de zaak hetzelfde gebleven. Ik kan columns schrijven over
hoe dat zo gekomen is, of opnieuw tijd stoppen in het discussiëren en overtuigen,
maar daar hebben we nu geen tijd voor, want dit is hét moment.
De oude Grieken zouden spreken van Kairos, de personificatie van dé gelegenheid,
de uitgelezen kans om iets te bereiken. Dat is nú, want nu doen we precies
waarvoor scholen bedoeld zijn: we leren!
Wel eens een dreumes gezien terwijl hij leerde lopen? Geen discussie en geen
beleidsplan. Wel: graag iets willen dat belangrijk voor je is. Uitproberen, omvallen,
iets anders proberen, opstaan, dat gaan oefenen.
Dus we onderzoeken: een jaar zonder centraal examen, de leerling aan het roer,
geen cijfers voor de overgang.
En we kijken: wat werkt en wat niet? Werkt het wel? Dan gaan we ermee verder.
Werkt het niet? Dan houden we ermee op.
Corona brengt onszelf bij de kern van het onderwijs: we leren.
Dat is spannend.
En het is – onder deze omstandigheden zeker - zwaar.
Gelukkig is er een vorm van troost: we zijn nodig.
In het basisonderwijs zijn we ruim 7.000 leerlingen kwijt. Wie nu geen goede
thuissituatie heeft: geen veiligheid, geen werkplek, geen computer, geen
huisdocent, zal straks met grote achterstand terugkeren.
Ouders hebben het moeilijk met hun puberkinderen thuis. Hoe motiveer je hen?
Wanneer kunnen zij goed leren? Vragen ze hulp bij hun huiswerk, dan wordt opeens
duidelijk hoeveel ze moeten kennen en kunnen.
Leerlingen laten weten weten dat het leren thuis soms beter gaat, soms slechter,
maar hoe dan ook: dat ze hun klasgenoten én docenten, dat ze hun school
verschrikkelijk missen.
Mocht u ooit het gevoel hebben gekregen dat het onderwijs niet erg gewaardeerd
werd, door leerlingen, ouders of overheid, hang dan nu de vlag uit.
Iedereen weet het: we doen ertoe.
Tijdens één van de eerste afspraken met de man die mijn geliefde zou worden, vroeg hij: ‘Welk kleur heeft januari?’ Ik was op slag verloren door de heerlijke vraag, maar een antwoord had ik niet. ‘Wit’, zei hij, ‘januari is wit.’
Wit is schoon, is nieuw, een lege bladzijde. Wat een mooi beeld.
Een nieuw jaar vol nieuwe ideeën en goede voornemens.
Gelukkig is niets menselijks mij vreemd, dus gister – toen het opeens alweer 1 februari was – constateerde ik dat goede voornemens vol verwachtingen zitten. En die dragen de kiem van teleurstelling.
En zo heb ik in de afgelopen maand niet elke dag een uur gemediteerd en niet elke dag aan yoga gedaan. En ik ben ook al niet elke werkdag op tijd opgestaan. Verwachtingen botsen nu eenmaal graag met de realiteit.
Toch is dat geen reden om geen goede plannen te maken. Maar in plaats van ‘te verwachten’ is het misschien fijner je ‘te verheugen’. Er zit vreugde en levenslust in dat woord. Zeker in lock-down is het belangrijk tijd te maken om je te verheugen op een festival of concert, een familiereünie of een vakantie. Daar krijg je vrolijke energie van. Misschien wel verstandig om er geen verwachting van een tijdstip aan vast te plakken.
In de tussentijd heb ik de lat van mijn goede voornemens wat lager gelegd. Misschien is drie keer per week yoga ook al fijn. En ik verheug me op het voorjaar. Voor we het weten nadert Pasen, het heuglijke feest dat ons leert wat we met onze mislukte goede voornemens kunnen doen: opstaan en (op)nieuw beginnen.
‘Dat u nu aan uzelf moet denken, aan wat u moet doen om elke ochtend met goede
zin uit bed te stappen.’
‘Maar daar is Miraijin toch voor.’
‘Nee! Dan bent u als een blad in de wind. U moet die goede zin in uzelf vinden.’1
Tijd om te lezen. Veronesi. Griet op de Beeck. Manon Uphoff.
In De Kolibirie spreekt een psychiater tot een grootvader. Prachtige roman over het
leven, de liefde en de dood.
‘s Nachts droom ik dat ik weer les geef. Ik vraag de leerlingen iets over de schrijfstijl van Veronesi. En daarna laat ik ze een essay schrijven over wanneer zij zélf vrolijk opstaan.
We wéten waar mensen gelukkig van worden. Niet alleen klassieke filosofen, ook
onderzoekers van vandaag 2 geven antwoord.
Kun je dat dan ook aanleren, lekker in je vel zitten, daadwerkelijk veel bewegen en
gezond eten, tot bloei komen, gelukkig en veerkrachtig zijn, tot prestaties komen,
met tegenslag omgaan, hartelijk en geduldig zijn, goede relaties aangaan, inclusief constructieve confrontaties, verantwoordelijkheid dragen voor jezelf en voor waar je
deel van uitmaakt?
Marco Carrera, de hoofdpersoon van Veronesi, heeft er een heel leven voor nodig.
Net als wij allen. We struikelen er doorheen. De één wat meer dan de ander. Maar
wie goed kijkt, ziet een lijn van het ongeduld in de Corona-rij bij de supermarkt,
naar het aantal burn-outs, ook onder jongeren, voorbij de hartklachten, via de ruzie
met de buren, langs de hoeveelheid echtscheidingen, tot aan het misbruik waar Op
de Beeck en Uphoff zo verpletterend over schrijven. Terwijl je over een gelukkig
leven dus veel kunt léren in termen van kennis en vaardigheden.
Dat kun je tot het exclusieve terrein van ouders rekenen.
Griet en Manon vinden dat niet zo’n goed idee.
Wij van het onderwijs weten heel veel over lessen in welbevinden.
We hebben trainingen faalangstreductie over het beïnvloeden van onze negatieve
gedachten. We geven examentrainingen die beginnen met diep in- en uitademen.
We leiden leerlingmediators op die vakkundig de vastgelopen communicatie tussen
hun klasgenoten vlot trekken.
Wonderlijk genoeg zetten we dat onderwijs vooral in bij problemen en
zorgleerlingen. Terwijl we al onze kinderen toch een blijmoedig en vervullend leven
wensen.
Laten we dus de les wiskunde gebruiken om over de werking van emoties te leren;
aardrijkskunde om onze gedachten te bespreken. Bij scheikunde maken we tijd voor
geweldloze communicatie. En bij Duits doen we halverwege rek- en strekoefeningen
voor ons fysieke welzijn. Of andersom. En dan maken we daarnaast een
mentorprogramma over welbevinden.
Mij lijkt het de hoofdzaak van wat we leren.
Misschien ligt uw hart meer bij het aanleren van grondige kennis en vaardigheden in
uw vak. Dat mag. Dat is zelfs van groot belang.
En weet u wat nou zo fijn is?
Uit onderzoek blijkt dat de resultaten van de traditionele vakken duidelijk stijgen op
scholen waar men expliciet en met elkaar onderwijs in welbevinden geeft.
Ziet u, we zijn het eens.
1 Uit Sandro Veronesi: De kolibrie
2 zie bijvoorbeeld het werk van Martin Seligman
Our deepest fear is not that we are inadequate. Our deepest fear is that we are powerful beyond measure.
It is our light, not our darkness that most frightens us.
— Marianne Williamson
Aandacht voor jou(w natuur)
BEZAU OOSTENRIJK
23
t/m 28 april 2022
en 22 juni afsluitende bijeenkomst in NL
Ruimte om te ontspannen, reflecteren, ontdekken, ontvouwen en te ontmoeten.
DE KERN VAN HET PROGRAMMA
• Wat is voor mij werkelijk van waarde?
• Welke krachten en schaduwkanten brengt mijn persoonlijkheid met zich mee?
Hoe kan ik die het beste tot zijn recht laten komen?
•
Waaraan wil ik het liefst bijdragen? En hoe geef ik dat vorm in mijn (werkende) leven?
Kosten: € 2.795 excl. btw
Dit betreft het verblijf in een prachtige alpenhut, eten en de begeleiding van Gerda Hoekstra en Din van Helden
Inschrijven kan via deze link
Meer dan 8 miljard. Ik ben eigenlijk nog niet helemaal van de schrik bekomen. Het blijken inderdaad heel diepe zakken te zijn. En ja, er valt wel veel te zeggen over deze actie. Laten we dat niet doen.
Ik mag een school ondersteunen in dit proces.
Mooi om te zien wat er met een team gebeurt als we waarderend kijken.
Wat is er allemaal gelukt dit jaar? Wat bleek de kern van de vakinhoud te zijn? Welke succesfactoren zien we? Op welke krachten van de school kunnen we nu mooi verder bouwen? Wat heeft tijdens corona goed geholpen? Welke leerlingen floreerden binnen deze kaders? En welke medewerkers? Welke wensen liggen er?
Ook mooi: ik zie veel scholen nu hun ‘menukaart-aandacht’ richten op sociaal-emotionele ontwikkeling, onderwijs in welbevinden. Dat mag ook. Het is officieel nuttig en het werkt!
Want, staat daar geschreven: “Leerlingen komen beter tot leren als ze een bepaalde mate van welbevinden ervaren.” En even verderop: “Aandacht voor welbevinden van leerlingen op school draagt ertoe bij dat leerlingen zich sociaal-emotioneel beter kunnen ontwikkelen. Dit komt de leerresultaten ten goede.”
Een denkfout, lijkt me. Alsof onderwijs in welbevinden en de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen geen doel op zich zijn, maar in dienst moeten staan van de (liefst cognitieve) leerprestaties. Want die zijn in ons onderwijs de belangrijkste waarde. Ach, wat zijn we nog ver van huis.
Maar goed, niet getreurd. Het belangrijkste is: er is geld om leerlingen die dat nodig hebben te helpen bij hun schoolvakken. En om alle kinderen kennis en vaardigheden bij te brengen waarmee ze gelukkiger en tevredener met zichzelf en met elkaar hun eigen plek kunnen vinden in dit leven. Dat is toch prachtig nieuws.
Inspiratie voor lessen persoonlijke ontwikkeling
In het traject ‘Persoonlijke ontwikkeling’ dat ik begeleid op een school voor vmbo en praktijkonderwijs verbinden we (wetenschappelijke) theorie aan het maken van lesmateriaal. We zoeken naar werkvormen op het gebied van persoonlijke ontwikkeling voor leerlingen. Het gaat om vragen als: ‘Waar word je (aantoonbaar) gelukkig van?’, ‘Hoe kun je leren omgaan met je gedachtes en emoties’, ‘Hoe leer je waar je eigen grenzen zijn en hoe je ze kunt aangeven?’.
Zo kijken we ook naar de vraag: ‘Uit welk nest kom je en wat betekent dat voor je?’. Best spannend, want we weten natuurlijk dat niet iedereen het makkelijk heeft thuis. En we weten ook dat er grote verschillen bestaan tussen het gezin van het hockeyende meisje met de blonde paardenstaart en het gezin van de donkere krullenbol dat deze week aan de Ramadan is begonnen. Juist daarom is het zo belangrijk om er aandacht aan te besteden. En ook omdat we weten hoe essentieel het is dat je je bewust wordt van de waarden, normen en patronen die je meeneemt van je gezin van herkomst.
Eén van de deelnemende docenten deelt een prachtig voorbeeld. Ze geeft les in de kunstvakken en heeft de leerlingen gevraagd om vorm te geven aan de eerste letter van hun voornaam. Kalligraferen mag, misschien schilderen of een collage maken. Het is de bedoeling dat je er iets eigens mee laat zien. Iets over ‘wie jij bent’.
De leerlingen zoeken uit wat hun naam betekent, vragen aan hun ouders waarom ze die naam gekozen hebben, vertellen wat ze zelf van hun naam vinden. Er volgt een mooi gesprek in de klas, dat verbinding brengt en dat ervoor zorgt dat leerlingen zich gezien weten. Sommigen vertellen welke bijzondere gesprekken ze opeens met hun vader of moeder hadden.
Zelf gaf ik vroeger Nederlands. Als ik dat nog zou doen, zou ik graag aansluiten bij mijn collega. Dan zou ik dit gedicht voorlezen in de klas.
Voor wie ik liefheb wil ik heten
mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?
noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Neeltje Maria Min (1944)
Uit: voor wie ik liefheb wil ik heten (1966)
Uitgever: Bakker|Daamen
Misschien zou niet iedereen alles begrijpen. Dat geeft niet.
Misschien zou ik aandacht willen besteden aan het prachtige metrum of de mooie voorbeelden van rijm. Dat mag, maar het hoeft niet.
In ieder geval zou ik laten zien dat ‘een naam hebben’ en ‘je geborgen weten’ horen bij ‘voor wie ik liefheb’.
Misschien zou ik zelfs durven vragen: ‘Van wie houd jij en wie houdt van jou?’
Altijd fijn om ons curriculum te kunnen verbinden aan wat er werkelijk toe doet.
Als een directeur een aantal jaren op een school zit, kun je zijn of haar karakter, krachten, zwaktes, waarden en interesses terugzien in de organisatie. De manier van samenwerken in het MT is terug te vinden in de rest van het team. Om kort te gaan: cultuur gaat van boven naar beneden. Je bent als schoolleiders in alles wat je doet en laat hét voorbeeld. Zo werkte ik laatst met een MT aan de organisatiecultuur.
We noteerden de gewenste situatie over 5 jaar:
“In de ideale cultuur:
- Is de docent gemotiveerd en enthousiast
- Geeft de docent veel complimenten
- Is de docent jaarlijks bezig met nascholing
- Ontwikkelt de docent nieuwe manieren om in zijn vak te groeien
- Werkt de docent samen in de sectie samen o.b.v. kwaliteiten
- … et cetera”
Toen het whiteboard vol stond, veegden we ‘de docent’ uit en noteerde ik op die plek ‘ik’. Dat was even schrikken. Het is het beste wat je een team kan geven. Even uit de waan van de dag. En dan in de spiegel kijken.
Als coach zijn goede vragen je belangrijkste instrument na je oren. Vooral als mensen in de actie-modus staan, ben ik een liefhebber van de vraag ‘Ga je ergens naartoe of ga je ergens vandaan?’ Het antwoord is niet altijd belangrijk. Het gaat om het effect van de vraag.
Toen ik de vraag vorige week gebruikte, bleef het heel lang stil.
Mooi vind ik dat.
Stil-staan.
Dat is het belangrijkste.
We praten over de identiteit van de school. Van oudsher een Christelijke school, met reformatorische wortels. Inmiddels is een deel van de docenten humanistisch, atheïstisch of agnostisch en staat ‘welwillend’ ten opzichte van het Christelijk geloof, een deel is actief in de moderne hoek van de PKN of de katholieke kerk, een deel is reformatorisch. En de leerlingen? Van hen heeft 80% een moslimachtergrond. ‘Dus hoe geef ik hier vorm aan de identiteit van de school? Wil je ons daarbij helpen?’ vraagt de bestuurder.
Wat een prachtige vraag en wat een mogelijkheden voor een goed gesprek. Een samenkomst over welke verhalen je inspireren. Of over wat jouw waarden zijn. Een dialoog over waar je in gelooft of op vertrouwt en wat dat voor jou betekent. Een gedachtewisseling over hoe jij in je leven vormgeeft aan wat je belangrijk vindt.
Een ontmoeting. Ont-dekking, van jezelf en van de ander.
Hebben we daar tijd voor? Vinden we dat belangrijk? In het afgelopen jaar dachten sommigen eerst van niet. U weet wel. Iets met leerachterstand, toetsen, overgangsnormen en exameneisen. Maar inmiddels weten we allemaal beter. We kunnen ons niet druk maken over Duitse woordjes of wiskundesommen als onze kinderen geen licht zien aan het einde van de tunnel.
Het welzijn van onze kinderen – blijkt nu toch overduidelijk - staat op de eerste plaats. Als dat voor ons van waarde is, dan maken we tijd voor gesprekken over wat er voor ons leerlingen toe doet. Want geloven, vertrouwen en betekenis geven zijn cruciale factoren voor hun welzijn. Gelukkig is er wetenschappelijk bewijs dat welzijn en prestaties nauw verbonden zijn. In deze volgorde. En niet andersom. Komt het met die woordjes en sommen vast ook goed.
November en december bracht ik door in een boerderij op een berg in Oostenrijk met dit uitzicht.
24/7 alleen en in stilte.
Geen tv, geen wifi, alleen (krakend) bellen als je buiten staat. Ik dacht dat ik er naartoe ging om een boek te schrijven. Over mijn ideeën voor het onderwijs. Of over mijn levensbeschouwing. Of over het verband tussen spiritualiteit en een Bachcantate. Of over de verhouding tussen de psychologie van het ego en het ware zelf van de Boeddha. Bij voorkeur over alles tegelijk.
Ik dacht dat ik er naartoe ging om na te denken over mijn werk na 1 januari, toen ik stopte als directeur van de SHZG (Stichting Het Zelfstandig Gymnasium), waar ik 10 jaar met zo veel plezier heb gewerkt.
Ik leerde er (nog beter) de rust en de vreugde van de magische stilte kennen, van een pak sneeuw in de bergen en van een hoofd dat niet meer kakelt, ervoer hoe gelukkig je daarvan wordt. En hoe moe ik was.
Ik botste met een behoorlijke dreun tegen patronen, gedachten en gevoelens in het samenleven met anderen en liet me er lange tijd bovenop die berg door beheersen. Geestig, problemen met ‘samen’ als je meer in je eentje bent dan ooit.
Ik vond de leermeester die de natuur is, waarin alles precies goed is zoals het is, en groei en verandering zonder enige moeite ontstaan.
Ik plakte honderden geeltjes op een tafel en ging ze structureren voor hét boek. En daarna staren en denken, maar ik ‘kreeg mijn hoofd er niet omheen’ en verbrandde ze bovenop de berg.
Ik begon gewoon met schrijven en had geen idee waar het naartoe moest.
En toen ging ik weer naar huis.
Overgave, daar bleek het over te gaan.
Dat je niks hoeft te ‘te bedenken’. Volg gewoon je natuurlijke energie.
Er komt opeens een leuke gedachte boven. Er doet zich een gelegenheid voor.
Heb je er zin in? Word je er blij van? Vind je het belangrijk? Past het bij je talent? Doen! En verder? Niks.
Dicht bij die stilte blijven waar de liefde woont.
Kijk, daar zou dat boek dus ook over gaan…
Ik heb er vertrouwen in dat het er komt.
In welke vorm? Weet ik niet.
Op welk moment? Daar ben ik ook benieuwd naar.
Overgave.